Persbericht
Kritische kamervragen rond opstelling Rosenthal Armeense genocide

Den Haag, 12 augustus 2011 – ChristenUnie, SP, SGP en PVV hebben schriftelijke vragen gesteld aan Minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken. In een brief aan de Tweede Kamer sprak deze over “verschrikkelijke gebeurtenissen die in 1915 hebben plaatsgehad” en de noodzaak dat “Turkije en Armenië over de kwestie een dialoog aangaan”. Hij vermeed in zijn brief het woord “genocide” te gebruiken.

In Nederland wordt sinds jaren zowel in de politiek als in de media gesproken van de “Armeense genocide”. Ook door voorgaande Ministers van Buitenlandse Zaken, waaronder de huidige vice-premier Verhagen is deze term in de parlementaire debatten gebruikt. Het lijkt er dus op dat de nieuwe Nederlandse regering onder druk van Turkije de klok terugdraait.

Voordewind (ChristenUnie), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP) en van Roon (PVV) vragen de Minister of naar zijn mening deze “gebeurtenissen” in de categorie “genocide” vallen als gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide; als dit niet het geval zou zijn willen zij weten waarom niet. Zoja, dan vragen zij waarom de Minister die terminologie niet gebruikt in zijn brief.

De partijen wijzen de minister in de vragen erop dat bij de indiening in 2004 van de “motie Rouvoet” zijn ambtvoorganger Bot de inhoud daarvan beschouwde als ondersteuning van zijn beleid. De motie, die daarna unaniem door de Tweede Kamer werd aangenomen, draagt de regering op “de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk aan de orde te stellen” in de context van de gesprekken over mogelijke Turkse toetreding tot de EU. De partijen vragen de Minister of er inderdaad een beleidswijziging heeft plaatsgevonden en zo ja, wat de beweegredenen hiervoor zijn.

In zijn brief stelde de minister dat “het onontbeerlijk is dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet en dat hij aldus de motie Rouvoet uitvoert”. Tegelijk merkt hij op dat erkenning geen nieuwe eis of voorwaarde vormt in de EU-onderhandelingen. De partijen vragen de Minister het verschil tussen beide beweringen te onderbouwen en aan te geven of het in de optiek van de Minister mogelijk is dat Turkije lid zou worden van de EU zonder verwerking van de geschiedenis of niet.

De kamerleden vragen tenslotte of de Minister bereid is om, al dan niet in overleg met de burgemeester van Den Haag, de mogelijkheden te verkennen om een herdenkingsmonument voor de Armeense slachtoffers van de genocide elders in Den Haag op te richten. Rosenthal schreef namelijk in zijn brief, over het voorstel voor een dergelijk monument nabij de nieuwbouw van het Internationaal Strafhof, dat het kabinet hieraan geen steun dan wel medewerking zou verlenen, daar dit in strijd zou zijn met de neutrale opstelling die Nederland heeft als gastland van het Strafhof.

Aan de brief van Rosenthal is eerder deze week in de Nederlandse media publiciteit gegeven. In een opinie-artikel in dagblad De Volkskrant van ChristenUnie prominenten Van Dijke, Voordewind en Segers uiten zij scherpe kritiek en roepen zij Rosenthal op om moed te tonen. In het weekblad Elsevier wordt deze week ook aandacht besteed aan de zaak. Voordewind, afgebeeld bij het monument in Assen, merkt daarin o.a. op “Als de Minister nu wegloopt, moet de Kamer hem tot de orde roepen”. In een reactie laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Elsevier weten, dat het huidige kabinet “net als voorgaande kabinetten de motie Rouvoet uitvoert”, maar dat een scherpe stellingname van Nederland een oplossing niet dichterbij brengt.

De FAON is blij met de kritische vragen uit de Kamer, maar is zeer teleurgesteld over de houding van Rosenthal. Aan de opdracht van de voltallige kamer volgens de motie Rouvoet kan aldus de FAON niet voldaan worden door “het verleden” of “tragische gebeurtenissen” in de EU-besprekingen te benoemen, maar uitsluitend door essentiële betekenis van de motie te respecteren en dus met Turkije en in EU verband “de erkenning van de Armeense genocide” aan de orde te stellen.

Back to Top

Press Release
Holland: Critical Parliamentary Questions about Minister Rosenthal’s Position on Armenian Genocide

The Hague, 12 August 2011 – The Dutch Parliamentary factions of Christian Union (ChristenUnie), Socialist Party (SP), Reformed Political Party (SGP) and Party for Freedom (PVV) have submitted written questions to Dutch Minister of Foreign Affairs Mr. Uri Rosenthal. In a letter to the Dutch Parliament, Mr. Rosenthal spoke about the “terrible events that took place in 1915″ and the necessity for “Turkey and Armenia to start a dialogue on this question”. He also avoided to use the term “genocide” in his letter.

Since years both in Dutch politics and media the term “Armenian Genocide” is commonly used. Also by previous Ministers of Foreign Affairs, including the current vice-Prime Minister Maxime Verhagen, this term is used in parliamentary debates. It seems that the new Dutch government, under pressure of Turkey, is turning back the clock.

Mr. Voordewind (Christian Union), Mr. Van Bommel (Socialist Party), Mr. Van der Staaij (Reformed Political Party) and Mr. Van Roon (Party for Freedom) ask the Minister whether according to his opinion, these “events” fall in the category of “genocide” as defined in the Convention on the Prevention and The Punishment of Genocide, or if not, they would like to know why. If so, they ask the Minister why this terminology is not used in his letter.

The parties point out to the Minister that at the submission in 2004 of the “motion Rouvoet” his predecessor Mr. Bot has qualified the content of the motion as support for his policy. The motion, which then was adopted unanimously by the Parliament, urges the government to put “the recognition of the Armenian Genocide constantly and expressly on the agenda” in the context of negotiations on possible Turkish accession to the EU. The parties ask the Minister whether indeed a policy change has occurred and if so, what are the reasons for this.

In his letter the minister states that “it is essential that a candidate country faces its past history” and that “accordingly he carries out the motion by Rouvoet». On the other hand he notes that recognition does not form any new requirement or condition in the EU negotiations. The parties ask the minister to substantiate the difference between statements and to indicate whether to the Minister’s opinion it is possible that Turkey would join the EU without having dealt with its history.

Members of Parliament finally ask if the Minister is willing, whether or not in consultation with the mayor of The Hague, to explore the possibilities for a memorial to the victims of Armenian Genocide elsewhere in The Hague. Rosenthal wrote in his letter, namely, on the proposal for such a monument near the building of the International Criminal Court, that this government does not support or give assistance to such proposal, since this would conflict with the neutral position of the Netherlands to host the International Criminal Court (ICC).

Dutch media published about Rosenthal’s letter earlier this week. In an opinion article in Dutch daily De Volkskrant Christian Union prominent politicians Van Dijke, Voordewind and Segers severely criticised the content of Minister’s letter and called on Rosenthal to show more courage. Dutch weekly magazine Elsevier also paid attention this week to the case. A photo of Mr. Voordewind at the Armenian Genocide Memorial in Assen illustrates the article, where he states: “If the Minister is now walking away, the Parliament should call him to order”. In a reaction, the Ministry of Foreign Affairs told Elsevier, that the present government “like their predecessors is implementing the motion by Rouvoet”, but that a sharp position of the Netherlands is not bringing a solution any closer.

The Federation of Armenian Organisations of the Netherlands (FAON) welcomes the critical questions of the Dutch Parliament, but is very disappointed with the position of Minister Rosenthal. The assignment of the plenary chamber, according to Rouvoet’s motion, can not be met by addressing “the past” or “tragic events” in the EU discussions, but only by respecting the essential meaning of the motion and thus by putting the “recognition of the Armenian Genocide” on the agenda in negotiations as well as with Turkey as on the EU level.

Back to Top